R. meld zich vandaag om 16u.
Ze gaat morgen om 730u voor OK maar word, in overleg,
een dag eerder opgenomen omdat ze het allemaal nogal spannend vind.
Zo lees ik in haar dossier.
Mevrouw woont begeleid. Haar leeftijd is 43 jaar en ze heeft een licht verstandelijke beperking waardoor ze de cognitie heeft van iemand van ongeveer 8 á 9 jaar.
Ik vang haar op bij de balie als ze met een grote stralende glimlach de afdeling op komt lopen.
Zuster: Hoi! Jij bent vast R.?
Welkom in het ziekenhuis.
Ik ben A., de zuster en ik zal de komende dagen overdag voor jou zorgen.
R: Hoi A.
R. Vliegt me om de hals. Ik krijg een dikke knuffel en een kus op mijn wang.
Haar begeleidster wil er net iets van te zeggen maar ik laat haar met een oogwenk weten dat het geen probleem is.
Z: Je vind het een beetje spannend he?
R: Ja. Ik ben een beetje nerveus voor de reparatie.
Je-weet-'t-maar-nooit. Toch?
En ik heb een beetje kriebels is mijn buik.
Z: Kriebels in je buik? Ben je dan misschien verliefd? Grap ik.
R: Ja.
Ik ben op Henny Huisman.
Maar dit zijn andere kriebels hoor.
Van dat ik het spannend vind.
En ik ben ook nieuwsgierig naar mijn kamer.
Z: Ik zal het je meteen laten zien.
Dan kun je daar even een beetje wennen en je spulletjes opruimen.
Je hebt een hoop bij je zie ik?
R. heeft een grote, bolle, propvolle rugtas op haar rug.
Naast haar staan een rolkoffer en een grote uitpuilende bigshopper van plastic.
Om haar schouder hangt een roze glitter tasje met de afbeelding van een prinses.
Ze zal, als alles goed verloopt, maximaal 3 nachtjes blijven.
R: Ja, ik heb maar van alles ingepakt.
Je-weet-'t-maar-nooit. Toch?
Z: Verstandig van jou!
R: Wil je zien wat ik allemaal heb meegenomen?
Ze maakt aanstalten om haar rugtas te openen.
Ik wijs naar haar kamer naast de balie.
Z: Laat het maar zien op je kamer R.
Zeg de begeleidster maar gedag.
De begeleidster maakt aanstalten om R. een dikke knuffel te geven maar R. draait zich abrupt om en loopt met haar spullen naar de kamer.
Een kortstondig, maar welgemeend "DOEI!" kan er nog nét vanaf.
De begeleidster geeft me een knipoog en vraagt of ik haar op de hoogte wil houden van het verloop van de opname.
Z: Zeker!
Zeg ik, terwijl ik achter R. aan de kamer op loop.
Ondertussen is R. bezig de tassen uit te pakken en kijkt in alle kasten.
Z: Nou R. Dit is dus jouw kamer de komende dagen.
Helemaal voor jou alleen met mooi uitzicht op de bomen.
Hou je van bomen?
R. denkt even na. En haalt haar schouders op.
R: Ik vind bomen wel leuk.
Maar houden doe ik van Henny Huisman.
En hij houdt ook van mij.
We hebben elkaar brieven geschreven.
Maar nu mag ik niet meer elke dag een brief naar hem sturen.
Dat werd een beetje teveel voor hem.
Dus nu schrijf ik elke dag een brief maar stuur ik het 1x per week.
Z: Vind je brieven schrijven zo leuk?
R: Ja. Dat vind ik hartstikke leuk. Ik kan jou ook wel een keer een brief schrijven.
Z: Daar hou ik van R.
Misschien kun je dat doen als je aan de operatie denkt of als je je verveeld?
R: Ja, ik heb pen en papier meegenomen.
Ja, je-weet-'t-maar-nooit. Toch?
Kijk dan A.
Ze haalt een schrijfblok onder een berg kleding vandaan.
En een grote glitter etui met pennen, potloden en stiften.
Z: Nou, hier kun je wel een heel blok mee vol schrijven of kleuren.
R: Ja, ik heb maar van alles meegenomen want misschien hebben ze dat niet in het ziekenhuis. Heb jij eigenlijk een pen A?
Z: Ja, die heb ik.
R: Oh nou want anders mocht je er wel één van mij. Of als je m kwijt bent of als ie leeg is. Dan mag je wel een pen van mij hebben hoor.
Ik heb er genoeg zie je?
Z: Ik zie het lieverd. Dat vind ik lief van jou, ik zal het onthouden.
R: Je-weet-'t-maar-nooit? Toch?
Z: Je bent goed voorbereid.
Hoor je die piepjes die uit mijn zak komen?
R: Ja. Wat is dat?
Z: Ik zorg niet alleen voor jou, maar ook voor andere patiënten.
R: Zijn die ook gerepareerd?
Z: Sommigen zijn geopereerd. En weer anderen zijn heel ziek.
Als je op deze rode knop drukt, dan gaat er bij mij een piepje en dan weet ik dat ik naar jou toe moet komen om je te helpen.
Er is nu dus iemand die mijn hulp nodig heeft.
Ik ga nu naar die patiënt toe en dan kom ik daarna weer naar jou toe. Dan kun jij ondertussen je tassen uitpakken.
Zal ik een kopje thee voor je meenemen als ik terugkom? Met suiker?
R: Lekker.
Maar suiker hoeft niet hoor A. Dat heb ik meegenomen.
R. houdt een pak suiker omhoog.
R: Maar wel een lepeltje om suiker te pakken en te roeren, want die heb ik niet.
Roept ze over de gang achter me aan vanuit de deurpost.
Z: Goed R. Neem ik mee.
Tot zo!
Als ik bij haar terugkom is R. nog druk bezig.
R: Kijk A. Ik heb pleisters meegenomen voor de reparatie morgen. Misschien hebben de dokters niet genoeg. Je-weet-'t-maar-nooit! Toch?
En weet je wat ik ook heb?
Z: Nou?
R: wc-papier!
Want misschien hebben jullie niet genoeg.
Je-weet-'t-maar-nooit! Toch?
Ze haalt 4 rollen uit haar tas en laat ze met haar mooie, brede glimlach, vol trots aan me zien.
Z: Jeetje, jij hebt overal aan gedacht joh!
Zonder wc-papier komen te zitten lijkt me vervelend.
R: Vooral als je moet poepen!
Lacht ze.
Z: Hé ja, jakkes.
Lach ik mee.
R: Ik vind jou lief A.
Z: Ik vind jou ook heel lief R.
R: Ik ben blij dat jij er bent na mijn reparatie morgen.
Z: En ik ben blij dat ik er dan voor je mag zijn R.
En dat jij zo goed hebt nagedacht over wat er nodig is als je naar het ziekenhuis gaat. Eigenlijk ben jij ook een beetje een soort zuster. En dat is heel mooi want dan kun jij me morgen goed vertellen waar ik jou bij kan helpen. Dan kunnen we samen werken aan jouw herstel.
Ondertussen gaat mijn pieper weer af.
R: Oh! Je moet weer naar de andere mensen!
Z: Dan ga ik maar even snel.
Druk je op de rode knop als je me weer nodig hebt?
R: Ja. Ik denk niet dat het nu nodig is.
Maar je-weet-'t-maar-nooit! Toch?
Niet lang daarna gaat mijn pieper af en zie ik dat het de kamer van R. is.
Als ik bij haar op de kamer kom liggen alle handdoeken en lakens uit de kast,
netjes opgevouwen, in stapeltjes op de tafel.
R: Ik hoef deze niet hoor. Ik heb zelf handdoeken en mijn deken meegenomen.
Je-weet-'t-maar-nooit. Toch?
Z: Dan zal ik deze maar opruimen.
R: Misschien kan een andere patiënt ze gebruiken. Of dat iemand extra nodig heeft?
Z: Wat lief dat je daaraan denkt!
R: Tuurlijk. Ik ben ook een beetje een zuster toch.
Samenwerken he A.
Hennie zegt ook altijd dat we op de wereld zijn om elkaar te helpen.
Z: Dat vind ik een mooie gedachte R.
Ik neem de lakens mee en ga weer verder met de verzorging van mijn andere patiënten.
Na een klein uurtje gaat de bel van R.
Haar kamer is helemaal netjes en opgeruimd.
R. zit met een ernstig gezicht op bed.
R: A. ?
Z: Ja lieverd?
R: Mag ik je iets vragen? Het is een beetje stom.
Z: Je mag mij alles vragen.
R: Hebben jullie hier ook eten?
Z: Jazeker. Dat wordt over 1o minuten ongeveer aan iedereen uitgedeeld door de voedingsassistente.
R: Oh gelukkig. Ik heb er niet aan gedacht om eten mee te nemen.
Z: Geeft niet R. Dat hebben wij voor jou.
En we hebben ook altijd extra eten als je nog meer trek hebt.
R: Handig.
Z: Ja. Je-weet-'t-maar-nooit. Toch?
Comentarios